over psychotherapie en wetenschap

Over psychotherapie is een noodzakelijk debat aan de gang. Er is te veel psychisch lijden, en er zijn mensen die daar op een schaamteloze manier misbruik van maken. De cowboys moeten eruit. Psychische hulp zoeken mag geen lotje trekken zijn. Psychotherapeuten moeten geschoold zijn. Er is nood aan een kader, en aan kwaliteitscriteria.

Dus: psychotherapeuten moeten masters zijn, zegt minister De Block. Masters met een “wetenschappelijke reflex” én een postacademische therapieopleiding.

Ik kan haar daarin deels volgen. Zelf heb ik een masterdiploma. En ik volg een postacademische therapieopleiding: Relatie- en Gezinstherapie.

Toch zal ik volgens het huidige wetsvoorstel mezelf geen psychotherapeut mogen noemen. Immers: enkel psychiaters, klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen mogen dat. Waarom?

Is het feit dat alle anderen afvallen echt “spijtige collateral damage”, zoals professor Wouter Duyck laat optekenen in dS Magazine? Of is het vooral een spijtig gebrek aan goed lobbywerk van bijvoorbeeld de seksuologen?

Ik vind het prima dat de erkenning van psychotherapeuten zal gebeuren op basis van blijvende opleiding, praktijkervaring en feedback van cliënten. Ik zeg wie ik ben, hoe ik werk en hoeveel dat zal kosten, dat kan je op deze website nalezen. Ik sta open voor kritiek en feedback van mijn cliënten, ik vraag er ook zelf naar.

Het blijft echter vreemd om op het einde van het artikel te lezen dat het gros van het effect van psychotherapie komt van factoren als “een ondersteunende omgeving, de verwachting dat je geholpen wordt, het gevoel dat je nadenkt over je eigen gevoelens en gedrag, en het gevoel dat je controle over je leven krijgt”. En dat het moet “klikken” met je psychotherapeut…

Haalt juist dat de noodzakelijke “wetenschappelijke reflex” niet deels terug onderuit?

Het placebo-effect en het intermenselijke aspect (het “klikken” tussen cliënt en therapeut) zijn volgens mij de redenen waarom de psychische hulpverlening niet enkel “Evidence-Based (gebaseerd op wetenschappelijke bewijzen)” kan zijn.  Want bij “Evidence-Based” ga je ervan uit dat iedereen, elk individu, telkens op dezelfde manier zal reageren wanneer hem of haar hetzelfde aangeboden wordt.

En dat is nu net wat hier tegengesproken wordt: “Sommige mensen houden van een no-nonsense aanpak. Anderen zijn meer filosofisch van aard. Met een therapeut “klikt” het, of juist niet…”

Als hulpverleners krijgen we cliënten voor ons, van vlees en bloed, met een dringende vraag om hulp. Kunnen we op dat moment zeggen: “spijtig, mevrouw, mijnheer, we hebben nog geen Evidence-Based oplossing voor uw probleem. Komt u vooral later nog eens terug”?

Of zeggen we dat er nog zoveel is wat we nog niet weten, nog niet kunnen verklaren, maar dat we toch ons best gaan doen om te luisteren, te ondersteunen?

Niet voor elk probleem is een oplossing. Soms is het hoogst haalbare om op een zo goed mogelijke manier met het probleem te leren leven. Ook dat moeten we nederig durven toegeven.