Over monogamie

We zijn geneigd te denken dat we (in onze Westerse cultuur althans, over andere culturen durf ik mij in het geheel niet uitspreken) voor monogamie kiezen om morele redenen. Omdat het bij het romantisch ideaal hoort. Omdat het zo hoort, tout court, omdat we brave en nette mensen zijn.
Dat is de reden waarom elke generatie zich er telkens opnieuw krachtig tegen afzet. Ook nu weer schrijven vrijgevochten twintigers vurige pleidooien voor de vrije liefde. Dat er niets nieuws onder de zon is, daar schijnen ze zich in het geheel niet van bewust te zijn. Ik heb net Erica Jong gelezen, ‘Fear of flying’. Een must voor elke hedendaagse twintiger die denkt dat de vorige generatie een muffe bende reactionairen is, altijd geweest trouwens bovendien. Fear of flying is geschreven in de jaren zestig van de vorige eeuw. En de klacht die erin geproduceerd wordt, klinkt verrassend hedendaags.
Waarom moet elke generatie zich telkens opnieuw stoten aan dezelfde steen?
Ook ik wou niets horen van mijn ouders of om het even wie van boven de, pakweg, 30 als het over de liefde, de lust of verliefdheid ging, toen ik alles begon te ontdekken.
Ik ben er heel hard over aan het nadenken, en ik ben tot de conclusie gekomen dat we kiezen voor monogamie om heel andere redenen dan morele.
Het vervelende aan seks is namelijk dat het zo banaal is. Dat het, bij wijze van spreken, op elke straathoek te vinden is. Elke wanhopige puber zal me tegenspreken, ik weet het. Toch is het zo.
Seks is echt niet moeilijk te vinden.
Ik keek ergens vorig jaar naar de aflevering van ‘Alleen Elvis blijft bestaan’ met Tom Lanoye. Daarin had hij het over het boek ‘In ongenade’, van Coetzee. Voor hem was dat hét boek over de mannelijke seksualiteit. Ik was meteen geprikkeld. Altijd bereid om bij te leren, ah ja.
Dus ik toog naar mijn favoriete boekhandel, die het boek uiteraard op voorraad had, en ik heb het gelezen. Ik was gechoqueerd. Het is een magistraal boek.
Ik heb toen iets begrepen, iets wat het verschil is, inderdaad, tussen ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ seksualiteit. Leg me hier nu geen woorden in de mond, ik heb het niet over mannen en vrouwen en het verschil daartussen. Ik heb het over een eerder mannelijke omgang met seksualiteit (eerder dwangneurotisch, zo je wil), tegenover een eerder vrouwelijke omgang met seksualiteit (eerder hysterisch, zo je wil). God weet dat er hysterische mannen en dwangneurotische vrouwen en alle mogelijke tussenvormen en varianten bestaan. Dus breek me de bek niet open.
Waar het mij om gaat is dat ik, door dat boek te lezen, iets heb begrepen. Namelijk dat het voor een man (iemand met een ‘mannelijke’ seksualiteitsbeleving), mogelijk is om een vrouw te ervaren en te beschrijven als een lelijk figuur dat hem letterlijk doet walgen, maar dat hem dat er in het geheel niet van weerhoudt om toch met haar te vrijen op de volgende bladzijde. Ik stond paf. Voor iemand met een vrouwelijke (hysterische) seksualiteitsbeleving, is dat volstrekt choquerend. Wat!? Dus het is echt zo, dat het er niet toe doet of je aantrekkelijk bent of niet? Een gat is een gat, om het eens heel plat te zeggen? Een onverdraaglijk besef. Walgelijk, zelfs. Van zodra een vrouw dat beseft, is haar goesting over. Ben ik volstrekt inwisselbaar? Zelfs met een walgelijke vrouw?
Hoe hebben wij, hysterici, dat in wezen niet te verdragen probleem nu proberen op te lossen? Door seks te koppelen aan liefde. Liefde, met haar eis tot exclusiviteit. Als je verliefd op me bent, dan vind je me alvast niet walgelijk, nee, je kust de grond waarop ik loop.
Monogamie is die koppeling, die onmogelijke koppeling tussen seks en liefde, waardoor seks en de eis tot exclusiviteit samengebracht werden. Als je met me wil vrijen, moet je naar me verlangen, meer nog, moet je van me houden. Dat heeft met moreel hoogstaande gedachten geen uitstaans. Nee, dat is om de walging te bezweren. En de angst volstrekt inwisselbaar te zijn.